Kerkuilen broeden in het hele land in agrarisch gebied en incidenteel ook in steden. De dichtheden zijn het hoogst in delen van Noordoost- en Oost-Nederland en het laagst in de Randstad. De jaarlijkse aantallen variëren als gevolg van fluctuaties in het voedselaanbod - vooral veldmuizen - en sterfte; deze kan groot zijn in sneeuwrijke winters, maar ook bij aanhoudend koud, winderig en nat weer. Volwassen dieren blijven doorgaans het hele jaar rond de broedplaats aanwezig.
Bron: Sovon.nl, 2017
Braakballen
Voor onderzoek naar muizen en spitsmuizen worden vooral braakballen van kerkuilen onderzocht. Anders dan bijvoorbeeld ransuilen, die geen of weinig spitsmuizen eten, hebben kerkuilen namelijk geen voorkeur voor bepaalde groepen (spits)muizen, waardoor elke soort in principe een even grote kans in een braakbal te worden gevonden. Daarom kunnen de aangetroffen prooisoorten (en hun onderlinge verhouding) als maatgevend gelden voor de prooidieren die aanwezig zijn binnen het jachtgebied van de betreffende uil. Dit jachtgebied is gemiddeld beperkt tot een gebied met een straal van één kilometer rond de nestlocatie. Verse braakballen van kerkuilen zijn te herkennen aan een zwartgrijze slijmlaag. De braakballen zijn meestal zo’n 3 cm breed en 4 a 5 cm lang met afgeronde uiteinden.
Meer informatie over de kerkuil vind je op site www.kerkuil.com en de website van Sovon.